‘Het moet een gekke titel zijn’, zei ze toen ik mijn idee voorlegde. Ik wilde een jeugdboek schrijven over een kind met een bipolaire moeder. Ik wilde altijd al zo’n boek schrijven. Gewoon omdat het moest.
‘Je moet bij het lezen van die titel denken: huh?’, vond ze. Ze trok een gezicht alsof iemand haar had gevraagd of ze spartelende wormen in haar koffie wilde.
‘Ja’, zei ik afwezig. Ik dacht na en werd afgeleid door een bootje met luidruchtige, nieuwe studenten. Het gebral stierf langzaam weg.
‘Mijn moeder…’ begon ik. ‘Mijn moeder…’
‘Ja, iets heel geks’, zei ze. We hoopten zwijgend op een ingeving.
Want met haar kan ik geweldig brainstormen over schrijven. Ze heeft een gouden pen en een warm hart.
‘Mijn moeder’, peinsde ze verder.
‘Zoiets als: mijn moeder kookt soep van tafelpoten’. Ze sloeg met een vlakke hand op de wankele terrastafel.